Gabriel García Márquez in de herfst van de Spaanse patrirach

De Colombiaanse Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez, geboren op 6 maart 1927 in Aracataca, het Macondo van zijn beroemde roman 'Cien años de soledad' (1967), had een speciale band met Spanje. Hij woonde er namelijk tussen 1967 en 1974, en wel in Barcelona. Net als vele andere Latijns Amerikaanse schrijvers, waaronder Mario Vargas Llosa, ook Nobelprijswinnaar in 2010 en sinds 1976 gebrouilleerd met García Márquez, en de Chileense schrijver José Donoso, proefde hij er het stijgende verzet tegen het Franco-regiem. En vooral schreef hij er 'El otoño de un patriarca', de opvolger van zijn beroemde 'Cien años de soledad'.

De herfst van de patriarch in Spanje
Voor García Márquez was het Barcelona van eind jaren zestig-begin jaren zeventig "una ciudad donde se respiraba, porque todos éramos un poco conspiradores." (een stad waar je het kon voelen, want we waren allemaal een beetje samenzweerders), waarbij hij met 'het' doelde op de al meer dan gelaten weerstand van de Catalanen tegen de dictatuur uit Madrid, dat in die tijd merkbaar tegen zijn einde liep. Deze sfeer kwam de Colombiaanse schrijver eigenlijk maar wat goed uit, want -zoals hij later zou verklaren- hij was al enige jaren bezig met het verhaal van de val van een dictator. Omdat het resultaat hem tot dan toe niet had kunnen bevredigen probeerde hij het opnieuw en uiteindelijk met succes in Barcelona. In 1974 zou hij zodoende 'El otoño de un patriarca' publiceren (in het Nederlands bekend als 'De herfst van een patriarch'), waarin Franco en alle Latijns Amerikaanse dictators allemaal samenkwamen in de hoofdpersoon van het boek.

Er bestaat een verhaal dat vertelt dat Gabo, zoals de schrijver door zijn vrienden werd genoemd, in de jaren vijftig tijdens een verblijf als correspondent in Parijs op een avond uit pure ballorigheid uit zijn raam riep: 'De dictator is dood!'. In het Quartier Latin, waar hij toen woonde, gingen meteen overal lichten aan en al spoedig renden Latijns Amerikaanse ballingen van allerlei nationaliteiten juichend door elkaar heen de straat op -allen in de veronderstelling dat hun dictator het loodje had gelegd.

In 1958 zou García Márquez en Latijns Amerika voor het eerst getuige zijn van de val van een dictator in de persoon van de Venezuelaanse president Pérez Jiménez. Die gebeurtenis bracht de schrijver voor het eerst op het idee om hierover te schrijven. En waar kon dat eigenlijk beter dan in het land, waar velen hoopten dat de vader van alle dictators, Francisco Franco, 'el generalísimo', spoedig het loodje zou leggen? Het boek is er uiteindelijk dus gekomen. Alleen jammer voor García Márquez en vele Spanjaarden dat dat pas gebeurde in 1975 toen deze roman, de opvolger van 'Cien años de soledad', allang het levenslicht had gezien en de schrijver zelf al niet meer in Spanje verbleef.


Witte donderdag
In de loop van de jaren schreef García Márquez nog enkele andere grote meesterwerken, zoals 'Crónica de una muerte anunciada' (1981) en 'El amor en tiempos de cólera (1985). Maar het succes van 'Cien años de soledad', in Nederland bekend als 'Honderd jaar eenzaamheid', zou hij nooit meer echt evenaren. Misschien daarom dat hij stierf op een witte donderdag, net als één van zijn personages in 'Cien años de soledad', Úrsula Iguarán. Zij zou drie dagen later, op de zondag van Pasen, opstaan. Dat lot zal Gabo zeker niet beschoren zijn. Maar zijn naam zal wel in een rijtje komen te staan met die van een ander, die de Spaanstalige literatuur op de wereldkaart zette, Miguel de Cervantes Saavedra, de schepper van 'Don Quijote de La Mancha'.